dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Sneeuwwitje gaat niet gered worden door de prins. Ze gaat niet dromen over ware liefde’, had actrice Rachel Zegler gezegd in een interviewtje met Variety. In de nieuwe Disney-film, waarin zij de hoofdrol speelt, wil Sneeuwwitje de leider worden die haar overleden vader in haar zag. ‘Onbevreesd, dapper en trouw’, aldus Zegler.

Het kan mijn feministische inborst wezen, maar dat lijken mij drie uitstekende eigenschappen voor een jonge vrouw, prinses of anderszins. Toch raakten de afgelopen weken links en vooral rechts mensen hevig van hun theewater. Disney ‘is op de woke weg naar de ondergang’, kopte Fox News. De uitermate rechtse blog Wynia’s Week verzuchtte: ‘Moet alles door de censuurcommissie van het wokisme, net zo lang tot het laatste restje magie uit het verhaal is geperst?’ (Er stond verder niet bij waarom dappere vrouwen niet magisch kunnen zijn.) Collega Elma Drayer sprak over ‘dat volstrekt overbodige en doodvermoeiende gemoraliseer’. Ze snapt niet waarom mensen teruggrijpen op klassieke sprookjes en er tegelijkertijd kritiek op hebben. Liever heeft ze dat mensen oude verhalen en films met rust laten.

Dit is een merkwaardige wens, want sprookjes veranderen altijd. Om iets te noemen: de beroemde Sneeuwwitje-tekenfilm uit 1937 verschilt flink van het sprookje van de gebroeders Grimm. Zo krijgt de boze stiefmoeder in het oorspronkelijke sprookje longen en een lever van de jager, naar zij denkt van Sneeuwwitje, en die eet ze op. Sneeuwwitje wordt in de Grimm-versie ook niet wakker gekust door de prins. Wel vindt hij haar lijk zo mooi dat hij – met instemming van de dwergen, die dit blijkbaar noch morbide, noch creepy vinden – zijn dienaren de glazen kist laat vervoeren naar het paleis. Die struikelen onderweg over een stronk, waardoor het stukje vergiftige appel uit Sneeuwwitjes keel schiet en ze weer tot leven komt. Daarna vieren ze hun bruiloft door de boze stiefmoeder zich te laten dooddansen op roodgloeiende ijzeren schoenen; nog een detail dat Walt Disney in het kader van ‘gezellig met het hele gezin’ achterwege heeft gelaten.

Een sprookje bestaat nooit in een vaste vorm, schreef ook cultuurhistorica Marina Warner. Dat komt doordat sprookjes draaien om twee dingen: strijd tegen onderdrukking en transformatie – in eerste plaats van de onderdrukte, maar niet zelden van de hele sprookjeswereld. Het is niet meer dan logisch dat wanneer de tijdsgeest wijzigt, en het inzicht in vormen van onderdrukking en bevrijding verandert, we ook onze sprookjes herscheppen. Of, concreet: na een feministische golf of vier is de transformatie van dwergenhuishoudster naar prinses gewoon niet meer de climax die het ooit was. Meisjes en vrouwen hebben geleerd om meer voor zichzelf te willen dan een opgeruimd huis en een voordelig huwelijk.

Dat is geen gemoraliseer of censuur, en ook de ondergang van de beschaving lijkt me niet nakende. Het is pure winst. En rijkdom, want het levert heerlijke hervertellingen op, met boeken als Circe, The witch’s heart, Gilded, de Winternight-trilogie. Of, om nog even bij Sneeuwwitje te blijven: de film Mirror, mirror, waarin Sneeuwwitje (Lily Collins) ontsnapt aan haar boze stiefmoeder (Julia Roberts), leert vechten van de zeven dwergen, twee keer de prins redt, strijdt tegen armoede en validisme in haar koninkrijk en haar vader van een vloek bevrijdt, waarna ze haar stiefmoeder diens eigen vergiftigde appel voert.

Deze zomer las ik Cinderella is dead van Kalynn Bayron, die het sprookje van Assepoester een spannend en gay vervolg geeft, en tussen de bedrijven door volledig herschrijft. Ik zal niet teveel verklappen, maar Prince Charming ontpopt zich tot boosaardige dictator en de gemene stiefzusters zaten in het verzet. In het dankwoord schrijft Bayron dat ze, voor ze aan het boek begon, een paar vragen had. ‘Wat voor effect hebben de sprookjes die ons als kind worden verteld op ons? Wat gebeurt er met onze kijk op de wereld wanneer de personages in deze verhalen niet op ons lijken of niet liefhebben zoals wij?’ En: ‘Wanneer mogen we de helden van ons eigen verhaal worden?’

Ik zou zeggen: liever vandaag dan morgen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De man is ingehaald door de vrouw’, constateert Sander Schimmelpenninck in zijn column. Volgens hem voelen mannen zich overbodig, achtergesteld en rancuneus. Het is een probleem dat we niet meer mogen negeren.

Hij baseert zich op het werk van Richard Reeves, die zich zorgen maakt over de man op ongeveer dezelfde manier als eerdere mannelijkheidsdenkers zich zorgen maakten over de man: neem een reëel probleem, vergroot het uit tot maatschappelijke crisis, kleed dit aan met dubieuze hersenwetenschap om een en ander van een biologisch en daarmee onontkoombaar sausje te voorzien, en zoek de oplossing in het herwaarderen van ouderwetse mannelijkheidsidealen.

Reeves wijst onder andere naar het feit dat in veel landen de jongens in het onderwijs achterblijven bij de meisjes. Dit komt volgens hem doordat het jongensbrein zich langzamer ontwikkelt – iets waar Leidse wetenschappers overigens geen bewijs voor vonden; zij noemen dit een ‘neurologische mythe’. Dit weerhoudt Reeves er evenwel niet van om grootse en meeslepende uitspraken te doen. In een praatje voor Big Think beweert hij dat ‘volgens bijna elke maatstaf, op vrijwel elke leeftijd, in vrijwel elke ontwikkelde economie ter wereld, de meisjes de jongens ver achter zich laten, en de vrouwen de mannen.’ Het is een nieuwe wereld, verzucht hij.

‘Ver achter zich’? ‘Volgens bijna elke maatstaf’? Zou het? De laatste keer dat ik keek, hadden mannen in deze wereld meer vermogen, meer land en meer macht. Ons parlement, bijvoorbeeld, bestaat voor twee derde uit mannen. Ik spiek voor de zekerheid nog even bij de cijfers van het CBS: vrouwen hebben vaker te maken met seksueel en huiselijk geweld. Ze zijn vaker werkloos. Hoewel er meer mannen een einde aan hun leven maken – oprecht een tragedie – zijn er meer vrouwen met psychische klachten. En hoewel er wat meer meisjes dan jongens op de havo en het vwo zitten, ontlopen de slagingspercentages elkaar nauwelijks en blijkt uit ander onderzoek dat meisjes aanzienlijk meer emotionele problemen hebben dan jongens.

Zowel in Nederland als in Reeves’ thuisland, de Verenigde Staten, verdienen mannen bovendien gemiddeld meer dan vrouwen, op elk opleidingsniveau. ‘Vrouwen werken vaker in laagbetaalde banen met minder benefits’, stelt de U.S. Department of Labor vast.

Dat is niet onbelangrijk, want waar Reeves en in zijn kielzog Schimmelpenninck zich enigszins onderscheiden van eerdere mannelijkheidsdenkers is in hun aandacht voor jongens en mannen die het qua inkomen of opleiding minder getroffen hebben. ‘Wie naar de feiten kijkt, ziet wie werkelijk het meest onder druk staat in onze maatschappij: jongens uit sociaal-economisch zwakke gezinnen, vaak met een afwezige vader’, schrijft Schimmelpenninck.

Zou het? Het is niet dat ik de positie van deze jongens en mannen wil bagatelliseren. Maar: er waren altijd al jongens die in armoede opgroeiden. Er waren altijd al mannen die tegen een laag loon zwaar en gevaarlijk werk deden. Zij verdienen onze solidariteit en een beter leven – net als de meisjes en vrouwen in dezelfde omstandigheden. Dit is echter geen nieuw probleem, geen teken van een ‘nieuwe wereld’. En een mannenkwestie is het ook al niet; het is een klassekwestie. ‘Progressievelingen hebben geen plan voor de man’, beweert Schimmelpenninck. Maar als hij zich vooral zorgen maakt over de ‘sociaal-economisch zwakkeren’ is dat natuurlijk niet waar. Dat plan bestaat al meer dan 150 jaar. Het heet socialisme.

Dat is echter niet de afslag die beide heren nemen in hun denken. In plaats van de omverwerping van het grootkapitaal stelt Reeves, net als de mannelijkheidsdenkers die hem voorgingen, voor om traditionele mannenwaarden opnieuw op een voetstuk te heisen: risico’s nemen, moedig zijn. Mannen willen zich dapper en nuttig voelen, betoogt hij; ze willen nodig zijn. Schimmelpenninck praat over ‘eergevoelens’ en ziet wel iets in MacGyver als rolmodel. Maar dat is ook geen plan. Dat is gewoon heimwee naar vroeger.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is nooit een goed idee om het recht op abortus voor lief te nemen. En al helemaal niet nu het Amerikaanse Hooggerechtshof op het punt staat om na vijftig jaar alsnog hun basis voor dit recht, de uitspraak Roe v. Wade, terug te fietsen. In 26 staten zullen zwangeren dan geen baas in eigen buik meer zijn.

Sommigen sussen: dat zou in Nederland nooit gebeuren. Er zijn immers juist versoepelingen van de abortuswet in de maak. En die mensen die demonstreren met bordjes met ‘Kies het leven!’ erop, die ogen zo gevaarlijk niet. Maar feit is dat abortus hier nog steeds onder het strafrecht valt, wat ook ons recht kwetsbaar maakt, en dat de anti-abortusbeweging in Europa aan invloed wint.

Een beweging die bovendien veel meer wil dan het ongeboren leven beschermen. Sterker nog: leven is bijzaak. Casper Albers schreef terecht: zonder toegang tot veilige en legale abortus sterven er mensen door complicaties bij illegale abortus of de zwangerschap, of door zelfdoding. ‘Als je pro-life bent dan ben je voor het recht op abortus’, concludeerde hij.

Maar anti-abortusactivisten zijn niet pro-life, ze zijn pro-man. Of, zoals journalist en advocaat Jill Filipovic zegt: ‘De ‘pro-life’-beweging gaat in de kern over vrouwenhaat.’ Ze wijst op een peiling waaruit blijkt dat lui die tegen abortus zijn over het algemeen ook weinig zien in vrouwelijke leiders, de #MeToo-beweging, gendergelijkheid, enzovoorts.

Achter de anti-abortusagenda gaan diepere conservatieve wensen schuil, denkt Filipovic, die vooral draaien om de terugkeer naar een wereld die bestaat uit gezinnen met een vader aan het hoofd en een gezeglijke moeder-de-vrouw in de keuken en de slaapkamer. Het gaat over vrouwen bezitten, schrijft journalist Laurie Penny in hun boek Sexual Revolution; over vrouwen als dingen, die je kunt dwingen om te gehoorzamen en te baren. Hen wijst op een Republikeinse politicus die in Texas een wet wilde invoeren die op abortus de doodstraf zou zetten. ‘Tot zover ‘pro-life’.’

En het draait niet alleen om onderdanige vrouwen, maar ook om kleur. ‘Beleid rondom abortus en geboortebeperking is altijd samengegaan met racistische ideeën’, stelt Penny. ‘Extreem-rechtse bewegingen hebben altijd een obsessie gehad met de seksuele controle over ‘hun’ vrouwen.’

Zo staat er in het uitgelekte conceptvonnis waarin het Amerikaanse recht op abortus sneuvelt een huiveringwekkende voetnoot over ‘het veiligstellen van een ‘binnenlandse aanvoer van adopteerbare kinderen’ als extra reden om Roe v. Wade te schrappen’, las ik in de Groene Amsterdammer. Dichter bij huis keerde Thierry Baudet zich tegen abortus – ‘het vernietigen van nieuw leven (in de baarmoeder) om te voorkomen dat de vrijheid van het individu verstoord wordt’ – in een essay waarin hij ook schrijft over het ‘demografische verval’ van Europa, over hoe onze samenlevingen te zwak zijn om ‘massa-immigratie’ te weerstaan, en hoe we moeten kiezen: teruggrijpen op onze tradities of ‘vervangen worden’.

In die hang naar tradities staat hij niet alleen. ‘Een groep ultraconservatieve christenen wil in Europa de klok terugdraaien’, schreef Lisa Peters in de Groene Amsterdammer. ‘Ze zijn tegen abortus, het homohuwelijk en echtscheiding, met maar één doel: herstel van de ‘natuurlijke orde’.’ Een ‘ideaal Europa’ waarin niet alleen vrouwen en alle mensen met een baarmoeder hevig de sigaar zijn, maar ook ‘sodomie’ strafbaar is, trans mensen geen rechten hebben, en naast abortus ook de pil en ivf verboden zijn.

Dit zijn ook precies de dingen die het Amerikaanse Hooggerechtshof nu op de helling dreigt te zetten. In het conceptvonnis schrijft rechter Samuel Alito namelijk dat voortaan alleen rechten ‘die geworteld zijn in de historische traditie van deze natie’ door het hof gewaarborgd moeten worden. Conservatieve politici voelen zich gesterkt en gooien al balletjes op over een verbod op condooms, anticonceptie buiten het huwelijk, en zelfs een totaalverbod op abortus.

‘Alito wil de twintigste eeuw herroepen’, concludeerde een Amerikaanse journalist. En hij niet alleen. Dus blijven wij wakker, en nemen we niets voor lief.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik zeg vaak fuck. Ik vind dat de staat van de wereld daar aanleiding toe geeft. Hongarije neemt een anti-homowet aan. Fuck. Een fascistische engnek gebruikt zijn positie als Kamerlid om schrijfster en ambtenaar Nikki Sterkenburg tot doelwit te maken omdat haar boek over extreem-rechts Forum voor Democratie onwelgevallig was. Fuck. Corona was een klap voor vrouwenrechten: tijdens de lockdowns was er wereldwijd een toename van geweld achter de voordeur, na de pandemie gaan 11 miljoen meisjes misschien nooit meer terug naar school. Dubbel fuck.

Maar waar ik aanstoot neem aan onrecht, nemen anderen aanstoot aan mijn gekaffer. Met name mannen klagen op Twitter regelmatig dat ik niet zo grof moet doen. Het is ondamesachtig, zeggen ze; puberaal, onbeschaafd. Mijn suggestie om me gerust te blokkeren, leggen ze naast zich neer. Het punt is blijkbaar niet dat zij het niet willen horen. Het punt is dat ik het niet mag zeggen.

Dat vind ik interessant. Ik lees een Aeon-essay van filosoof Rebecca Roache. Zij maakt onderscheid tussen godslastering (akelig voor luitjes die geloven in een eerbiedwaardig opperwezen), slurs (scheldwoorden die minachting of haat voor een hele groep uitdrukken, zoals ‘zeikwijven’ of het n-woord) en meer algemene vloeken, ‘vaak met een seksueel of toiletgerelateerd thema’ (zoals fuck). Het probleem met die neuk- en pleevloeken is volgens Roache niet zozeer dat ze intrinsiek boosaardig of zedenkwetsend zijn, maar dat er over die woorden de maatschappelijke afspraak bestaat dat ze niet netjes zijn en dat we ze daarom niet gebruiken. Doet je dat toch, dan laat je weten schijt te hebben aan dit sociale contract en daarmee ook aan de gevoelens van mensen die wel hechten aan onze regels over welvoeglijke taal.

Dit is voor vrouwen een grotere overtreding dan voor mannen. Dames worden immers per extrabelegen stereotype geacht aardig en wellevend te zijn, waar heren vanwege mottenballenidealen over stoerheid en kracht best even met de verbale spierballen mogen rollen. Zo wordt er door mannelijke auteurs heel wat afgesakkerd. Ik citeer Jan Cremer: ‘Motherfuckers! Krijg de pleuris en de grafkanker’. Maar toen Dichteres des Vaderlands Lieke Marsman minister De Jonge vorige maand vanwege zijn toen nog apenballen-zuigende vaccinatiebeleid een ‘lachend bord pap’ noemde, was Twitter te klein. Marsman schreef in haar blog: ‘Al bij het eerste kleine beetje protest moeten de mevrouwtjes de dichteressen een toontje lager zingen: hier hebben we ze niet voor betaald!’

Marsman noemde deze oproep om het toch vooral ‘fatsoenlijk te houden’ terecht paternalistisch en voegde eraan toe dat veel regeringsbeleid misschien niet in woord maar wel in daad verschrikkelijk onfatsoenlijk is geweest. ‘Er stonden zo weinig scheldwoorden in de brieven die de belastingdienst verstuurde. En Hugo de Jonge had zo’n keurig jasje aan toen hij mensen met ernstige aandoeningen stilzwijgend steeds verder naar achter in het vaccinatieschema schoof’.

Sander Schimmelpennick stelde naar aanleiding van het Sterkenburg-incident: ‘Fatsoen moet niet draaien om de vorm, maar om de inhoud. Schelden of oprechte woede zijn niet half zo erg als extreemrechtse hitserij.’ Ik zou verder willen gaan: als het onverteerbare zich vermomt als fatsoen, is onfatsoen het beste antwoord.

Dat vindt ook schrijfster Mona Eltahawy. In onder meer haar boek The seven necessary sins for women and girls stelt ze dat racisme aanstootgevender is dan het woord fuck; armoede is aanstootgevender dan het woord fuck; de onderdrukking van vrouwen is aanstootgevender dan het woord fuck.

Het is belangrijk, benadrukt ze, dat we begrijpen dat staan op decorum niets anders is dan een manier om de status quo te bewaken. ‘Of we nu worden aangespoord om wellevend te doen tegen racisten of beleefd tegen het patriarchaat, het doel is hetzelfde: om de macht van de racist .. en het patriarchaat te behouden.’ Vloeken noemt ze een essentiële vorm van verzet, een hoognodige verstoring van de regels die vooral rijke witte mannen dienen, ‘het verbale equivalent van burgerlijke ongehoorzaamheid’.

Laten we dus vooral fuck zeggen. Elf procent van de studentes wordt verkracht. Fuck. De secretaris-generaal van de VN is bang dat we de ‘point of no return’ aan het bereiken zijn in de klimaatcrisis. Fuck. Door het onmenselijke Europese vluchtelingenbeleid verdrinken er nog steeds kinderen in de Middellandse zee. Fuck. Fuck. Fuck.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is niet dolletjes, zo’n pandemie, maar dat ik ‘Am I the Asshole?’ ontdekte, maakte veel goed. ‘Am I the Asshole?’ is een pagina op Reddit waar mensen sociale dilemma’s delen waarin zijzelf mogelijk een oetlul zijn geweest; ze verplichten zich om beide kanten van het verhaal te vertellen. Anderen kunnen daar dan op reageren met advies, commentaar en een moreel eindoordeel: ja, jij bent de klootzak, of nee, toch niet. Er is een twitteraccount dat de interessantste berichten doorplaatst.

Het levert echte pareltjes op. Zo was er een man die zijn penis in een (eigen) pot pindakaas had gestoken tijdens een seksspelletje met zijn vriendin – zij had het smeersel van zijn sergeant-majoor gelikt – en wiens huisgenoot vervolgens uit diezelfde pot wat pindakaas had gejoept voor op de boterham. De huisgenoot was nu boos omdat de jongeheer-in-pindakaas-man niets had gezegd en hem gewoon gepiemelde pindakaas had laten eten. ‘Ben ik de klootzak?’

Ik volg het twitteraccount uit voyeuristisch genoegen, maar ook met een zekere feministische interesse. Zo was er een moeder die vertelde over haar dochter van 15, die shorts had gekocht om te dragen terwijl ze op stap ging met vriendinnen. Haar moeder wilde dat niet hebben, omdat het meisje al jaren haar benen niet heeft geschoren; sinds ze zich een keer lelijk sneed, wil ze niet meer. Haar dochter heeft dus een hoop beenhaar, en dat deert haar niet, maar van haar moeder mag ze zich zo niet vertonen.

Zowel Twitter als Reddit oordeelde dat de moeder de klootzak is. Het is juist prachtig als een tienermeisje genoeg zelfvertrouwen heeft om schijt te hebben aan heersende schoonheidsidealen. Laat je beenhaar lekker waaien. Fuck het patriarchaat.

Goed gezegd, dacht ik, want ook ik erger me aan de voortdurende bemoeienis met het uiterlijk van meisjes en vrouwen die in onze cultuur nog steeds normaal is. Het valt me weer extra op sinds ik geen bh meer draag. Een man in de supermarkt sprak me erop aan: ‘Mijn vrouw zou van mij niet zo over straat mogen gaan.’ Een onberispelijk geklede en gekapte vrouw wees naar mijn ongeschoren benen en mijn ongebustehouderde hangtieten, en zei: ‘Schaam je je niet, dat je jezelf zo hebt laten verslonzen?’

Maar het gaat niet om verslonzen. Het gaat om verzet. Ja, er is een patriarchaat, en ja, die komt met beklemmende normen over hoe je eruit moet zien. Maar gehoorzaamheid is niet de enige optie. Wat dat meisje van 15 laat zien, is dat de rebellie vandaag nog kan beginnen. Dat compromisloos kiezen voor je eigen comfort een radicale politieke daad is. Dat elke tiener die oké is met haar eigen beenhaar zaagt aan de stoelpoten van vrouwonderdrukkende systemen. Dat de vrijheid die zij voor zichzelf opeist een kleine opstand is.

De anarchist David Graeber zei: ‘Het gaat erom te leven alsof we nu al vrij zijn.’ En potverdorie, dat gun je toch elk meisje.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er is iets aan de hand met Frida Kahlo. Ik kom de Mexicaanse kunstenares overal tegen, maar haar werk zie ik bijna nergens. Ze lag bij de Kwantum: honderden kleine Kahlo-gezichtjes op een rol roze gordijnstof. En beneden was ze weer, maar nu als vloerkleed. Ik zag een trui met haar hoofd erop en de woorden: ‘Not fragile like a flower, fragile like a bomb’. Een shirt met haar gezicht boven de tekst ‘Fierce like Frida’.

De eerste keer dat me dit opviel, was ik ‘Frida Kahlo poster’ aan het googelen voor mijn jongste dochter, die kunstenares wil worden en haar zelfportretten bewondert. Ik verwachtte websites vol reproducties van haar werk te vinden, maar in plaats daarvan stuitte ik op een heleboel posters van Kahlo zelf; niet haar kunst, maar haar gezicht, veelal bewerkingen van een foto die ooit van haar is gemaakt. De site werkaandemuur.nl was veelzeggend: de enige Kahlo-posters die ze verkochten, stonden in de categorie ‘Sterren en bekende mensen’.

Natuurlijk is Kahlo ook beroemd om wie ze was. Ze had een bewogen leven. Als meisje kreeg ze polio; ze hield er een dunner en korter rechterbeen aan over. Op haar achttiende werd de bus waarin ze reisde aangereden door een tram. Een staling leuning spietste haar en ze brak haar ribben, voet, been, bekken en rug op meerdere plekken. Maandenlang lag ze in het ziekenhuis. Ze zou altijd pijn en beperkingen houden.

En die schilderde ze dan ook. Er is een zelfportret waar ze opengereten op staat; door haar huid en vlees heen zien we op de plek van haar ruggengraat een gebroken pilaar. In haar huid steken spijkers. Eerder schilderde ze zichzelf naakt, liggend op een ziekenhuisbed, met bloed tussen haar benen en een foetus aan een rood lint in haar hand. Het is een hartverscheurend werk, haar verlies rauw op het doek. Het was, zo las ik, de eerste keer dat in de westerse schilderkunst een miskraam werd afgebeeld.

Sommigen noemden Kahlo’s stijl surrealistisch, maar daar nam ze aanstoot aan. Ik heb nooit mijn dromen geschilderd, zei ze, ‘ik schilder mijn realiteit’. En juist dat maakt haar werk zo belangrijk. Zoals schrijfster Mona Eltahawy zei: ‘Het meest subversieve dat een vrouw kan doen is praten over haar leven alsof het er echt toe doet. Dat doet het.’ Kahlo’s leven was echter niet alleen gevuld met pijn, maar ook met levenslust. Ze dronk, ze zong, was vurig over politiek en had minnaars en minnaressen. Ze had maling aan gendernormen en schoonheidsidealen en schilderde zichzelf met een snorretje en aan elkaar groeiende wenkbrauwen. Toen ze niet meer kon lopen, zei ze: ‘Voeten, waar heb ik jullie voor nodig wanneer ik vleugels heb om te vliegen’.

Dit alles ontbreekt in die plaatjes van Kahlo’s hoofd die nu op shirts en kleedjes staan. De revolutionaire echtheid en complexiteit van haar werk is ingeruild voor een gemakkelijker te slikken beeld van een conventioneel mooie vrouw. Ze is acceptabel gemaakt: rimpels weggepoetst, snorretje verdwenen, wenkbrauwen bijgewerkt. En vaak is haar huidskleur lichter gemaakt, zodat ze wit lijkt.

Ze is tegenwoordig een ‘style muse’, las ik in The Guardian. ‘Erg van nu’ in dit ‘tijdperk van #bodypositivity’. Zelf zie ik weinig positiefs in een witgewassen, gladgestreken versie van een kunstenares die in haar werk en haar leven voor zichzelf altijd de ruimte heeft opgeëist om een compleet en complex mens te zijn. Ik vind het verschrikkelijk om te zien hoe deze radicale, getalenteerde, gehandicapte queer vrouw van kleur wordt platgeslagen tot een lichter verteerbaar ‘feministisch icoon’ zodat er spullen verkocht kunnen worden. Het lijkt misschien op feminisme, het ruikt misschien naar bevrijding, maar het is kapitalisme op zijn schraalst.

En ik ben niet bereid om Frida Kahlo zonder slag of stoot over te leveren aan de commercie. Als tegenzet zou ik haar kunst aan elke muur willen hangen. Voor alle vrouwen, maar vooral voor mijn dochter. Kijk, zou ik zeggen, hier zie je een vrouw zoals je die zelden ziet op tv. Zie je hoe ze pijn heeft, kwetsbaar is, verdriet heeft, maar ook sterk is, meesterlijk, vol verbeeldingskracht, verbonden, vastberaden? Ze leeft niet om mooi te zijn, maar om haar hele leven te leiden, alle gevoelens te voelen, om compleet te zijn en alleen op die manier te bestaan, voor niemand anders dan haarzelf. Wij, vrouwen, hebben geen voorgekauwde inspirerende t-shirts nodig. Wij hebben vleugels om te vliegen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.