dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ik had het vooraf niet zien aankomen, maar toch zat ik het me een paar dagen geleden ineens af te vragen: heb ik een piemelplicht?

Mogelijk is wat context hier op zijn plaats. Op Twitter belandde ik in een discussie over het besnijden van meisjes en jongens. Of, accurater: over hun genitale verminking. Voorliggende kwestie: er zal nooit een einde komen aan de genitale verminking van meisjes als je die van jongens negeert. Wie tegen het eerste strijdt, moet zich ook verzetten tegen het tweede.

Laat me voorop stellen dat ik absoluut van mening ben dat, behoudens het fiksen van serieuze medische problemen, artsen of andere volwassenen nimmer in de geslachtsdelen van kinderen zouden moeten snijden. Niet uit traditie, niet om een vaag hygiëne-principe, en ook niet bij kinderen met een intersekse conditie, waar artsen uit een verknipt semi-medisch ideaal over hoe piemeltjes en vulvaatjes eruit horen zien nog steeds soms het mes zetten in verder prima gezonde geslachtsdelen. Gewoon: niet. Scalpels en genitaliën komen slechts tezamen wanneer iemand groot genoeg is om daar geïnformeerd toestemming voor te geven. Basta.

Maar nu de kwestie: levert zo’n standpunt ook een soort activistische plicht op? Ja, zei een mede-twitteraar. Als je strijdt voor gelijke rechten, dan gelden die dus zowel voor meisjes als voor jongens. Bovendien hebben alle kinderen recht op lichamelijke integriteit.

Dat is zo. Maar toch voelt dit argument alsof je aan iemand die zich inzet voor de tijger eist dat ze zich ook hard maakt voor de haai.

Bovendien: strijd ik eigenlijk wel voor gelijke rechten? Veel mensen die zich verzetten tegen de genitale verminking van meisjes zijn vrouwenrechtenactivisten. Hun doel is meer veiligheid, kansen en rechtvaardigheid voor vrouwen. Waar het de rechten van geslachtsdelen aangaat, zou ik mezelf liever een vulvarechtenactivist noemen, om zo non-binaire en trans mensen niet uit te sluiten, en mensen zonder vagina of baarmoeder evenmin.

De basis van deze strijd is: baas in eigen kut. Op alle denkbare manieren: dat niemand er zonder je toestemming in mag snijden, uiteraard. Maar ook: dat niemand eraan mag zitten als jij dat niet wilt. Dat niemand over je vulva mag beslissen, niemand iets te maken heeft met je maagdelijkheid, niemand jou en je vulva mag dwingen om te trouwen, of om seks te hebben, of juist niet.

Baas zijn in eigen vulva is niet vanzelfsprekend in het patriarchaat waarin we leven, omdat de onderdrukking van vrouwen en het inperken van hun zelfbeschikkingsrecht onderdeel zijn van het maatschappelijke systeem. De strijd tegen de verminking van vulva’s is onderdeel van deze strijd tegen het patriarchaat. De strijd tegen jongensbesnijdenis is dat niet.

Eisen dat de bevechters van het patriarchaat ook werken voor de rechten van jongens en mannen is een patriarchale claim; een reproductie van het onrecht waar we juist ons tegen verzetten. En daarom kan er geen piemelplicht zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het blijft me verbazen dat er feministen bestaan die niet solidair zijn met sekswerkers. Vaak mopperen ze wat over ‘menselijke waardigheid’ en ‘dat wil je ook niet voor je dochter’, om zich vervolgens af te keren van een groep (niet uitsluitend maar wel vooral) vrouwen die strijden voor hun recht om echt helemaal zelf te mogen beschikken over hun lichaam. Wat dan weer een recht is dat ik mijn dochters juist zeer gun, en dat toch ook beslist bijdraagt aan die menselijke waardigheid. Waarmee dit gebrek aan solidariteit tegenstrijdig is met zichzelf – u snapt mijn verwarring.

Ik begin hierover omdat juist nu sekswerkers wel wat feministische saamhorigheid kunnen gebruiken. Er ligt namelijk een wetsvoorstel klaar die de branche wil ‘reguleren’, wat erop neerkomt dat sekswerkers verplicht een vergunning moeten aanvragen bij een ambtenaar van de gemeente. Die moet dan in een gesprek bepalen of je wel zelfredzaam genoeg bent en of je niet stiekem gedwongen wordt. De sekswerkers die zo’n vergunning bemachtigen, komen met een nummer in een register. Dat nummer moeten ze ook gebruiken als ze adverteren. Wie niet in zo’n register wil, riskeert hoge boetes, celstraffen voor klanten, huisuitzetting, dat je boekhouder wordt aangemerkt als pooier, en verder nog wat hel en verdoemenis assorti.

Misschien komt het doordat ik in de herfstvakantie Margaret Atwoods The handmaid’s tale herlas,
maar ik dacht nou niet direct: een registratieplicht voor sekswerkers, wat een jofel plan. Dat zal natuurlijk gegarandeerd helemaal nooit leiden tot leed, privacyschendingen, chantage of de zorg dat op een dag alle sekswerkers collectief bestraft zullen worden als er een extreem-rechtse en/of ultra-conservatieve regering aan de macht komt.

Ik realiseer me dat dit laatste in onze rechtstaat wel erg dystopisch klinkt, maar laten we wel wezen: het is niet alsof registers nooit eerder tegen burgers zijn gebruikt. Bovendien blijf ik maar denken aan wat de vrouwen in The handmaid’s tale zeiden nadat de superorthodoxe republiek Gilead ze had onteigend, gearresteerd en ontdaan van elke vorm van zelfbeschikking: we dachten dat zoiets hier niet zou kunnen gebeuren, dat we beschermd waren – totdat het te laat was.

Het zijn woorden om ter harte te nemen, zeker nu de conservatieve wind aantrekt. De anti-sekswerkerswet is hier een kanarie-in-de-kolenmijn. Nog wat kanaries: de anti-abortuslobby wordt steeds invloedrijker, Thierry Baudet sprak zich eerder dit jaar uit tegen abortus, Siriz (fan van de bescherming van het ongeboren kind) behield subsidie voor ‘neutrale abortushulp’.

We bewegen niet langer richting meer vrijheid en zelfbeschikking voor vrouwen. Integendeel: er komen wetten, regels en besluiten bij die vrouwen beperken als ze met hun lichaam dingen willen doen die niet passen bij wat een vrouw volgens het patriarchaat idealiter moet zijn: eerst een maagd, dan een moeder.

Ik denk dat alle feministen het erover eens kunnen zijn dat we onmiddellijk de andere kant op moeten: niet mopperend, niet lopend, maar rennend, en met alle solidariteit die we kunnen vinden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We zijn niet gulzig genoeg geweest. Dat dacht ik toen ik Thierry Baudets essay las in American Affairs. Daarin keert hij zich tegen abortus, dat hij beschrijft als ‘het vernietigen van nieuw leven (in de baarmoeder) om te voorkomen dat de vrijheid van het individu verstoord wordt’. Dit is een slechte zaak, moeten we begrijpen, want zulk individualisme verzwakt de instituties die ons leven betekenis geven, zoals de familie, en maakt de samenleving week.

Vervolgens verbindt Baudet de bevrijding van de vrouw, via de vaststelling dat Westerse carrièrevrouwen onvoldoende kinderen krijgen, met de ‘demografische neergang van Europa’. In een vlaag van nauwelijks homeopathisch verdund lavendelfascisme voegt hij hieraan toe dat we de keuze hebben tussen óf terugkeren naar vroegere tradities en van daaruit wedergeboren worden als sterke natie, óf vervangen worden.

Baudet heeft de tijdsgeest mee: het recente abortusverbod in Alabama, Siriz die met subsidie ‘neutrale abortuskeuzehulp’ mag blijven geven ondanks banden met de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind, de Europese anti-abortuslobby die steeds professioneler en invloedrijker wordt. Zoals Sheila Sitalsing schreef: je kijkt even de andere kant op, en de vanzelfsprekendheden die er net nog waren zijn plotseling weg.

We zijn niet gulzig genoeg geweest, dacht ik; deze strijd leek gewonnen, en dus hebben we als feministen verzuimd abortus op te eisen als recht voor iedereen met een baarmoeder. Dat is het nu niet: het staat nog steeds in het strafrechtboek, met als uitzondering dat een arts mag besluiten dat het een noodsituatie betreft. Voor baarmoederhebbers is het grondrecht op lichamelijke onaantastbaarheid dus nog steeds voorwaardelijk. Nu de conservatieve wind aantrekt, maakt dit het baas-in-eigen-buik-idee verontrustend kwetsbaar.

We zijn niet gulzig genoeg geweest, en nu wordt er zelfs door voorstanders van abortus over gesproken alsof het een gunst is. Zo noemde Arjen van Veelen het ‘in mijn ogen niets vrolijks, eerder een noodzakelijk kwaad.’ NRC-columnist Rosanne Herzberger schreef: ‘Pijnlijk om vrouwen een rondedansje te zien doen rondom abortussen. Terwijl uiteindelijk abortus toch gewoon falen is. (..) een laatste verdrietige noodgreep.’ Abortus als iets dat des-aller-noods geschonken kan worden, maar waarvoor je wel dient te betalen in berouw, schuld, en schaamte.

Maar waarom? Ik zag vrouwen nooit massaal lichtzinnig doen over abortus. Wel zag ik vrouwen hun mogelijkheid tot zelfbeschikking-in-utero bejubelen. En terecht: baas zijn in eigen buik is een groot goed. We zouden er parades voor moeten houden. Al was het maar omdat de alternatieven verschrikkelijk zijn.

Daar hoor je conservatieven zelden over; zij koesteren de impliciete suggestie dat wanneer je abortus verbiedt, er een toekomst wacht vol blozende baby’s, gelukkige gezinnetjes en sterke natiestaten. In werkelijkheid gebeurt er dit: illegale abortussen, mogelijk met breinaalden in smerige achterkamertjes, of gedwongen baring.

Dat laatste klinkt voor mensen die geloven dat het leven begint bij de bevruchting misschien onproblematisch. Maar het is in onze samenleving zonder precedent. We staan nooit toe dat iemands lichamelijke soevereiniteit geschonden wordt om een mensenleven te redden; de staat mag ons niet dwingen een nier af te staan of bloed te geven. Er zijn welbeschouwd maar twee redenen waarom zulke staatsdwang wel voor zwangeren zou mogen gelden. De eerste: je ziet een baarmoederhebber niet als mens, maar als ding dat je mag reduceren tot broedmachine. De tweede: je ziet gedwongen zwangerschap en baring als een gepaste consequentie (lees: straf) voor het feit dat een vrouw zomaar onbezonnen gesekst heeft. Een abortusverbod is dan niets minder dan een lijfstraf. Dat is onacceptabel en wreed.

Dus moeten we gulzig zijn. In The New Republic betoogt feminist Laurie Penny vlammend dat er geen enkele wettelijke beperking op abortus zou mogen zijn. Net als elke andere medische handeling hoort het een zaak te zijn tussen patiënt en arts. En zo is het.

Het juiste antwoord op conservatieven die hun klauwen in onze baarmoeders proberen te slaan is niet: gun ons alsjeblieft keuzevrijheid. We moeten veel gulziger zijn dan dat. Het antwoord is: weet wat jullie wakker maken. Jullie spelen met vuur. Wij zijn vuur. Nooit zullen we onder dwang baby’s baren. Abortus is ons onvervreemdbare recht, onze lichamelijke onaantastbaarheid is onvoorwaardelijk. Wij zijn de kleinkinderen van de heksen die jullie niet konden verbranden, en als jullie aan onze baarmoeders komen, komen we achter jullie aan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een keurslijf, noemde een collega het laatst: al die politieke correctheid, het geklooi met genderneutrale voornaamwoorden, de toenemende druk om in boeken, films en series te zorgen dat allerlei mensen gerepresenteerd zijn, en dus niet hoofdzakelijk witte mannen en soms een witte vrouw.

Een dwangbuis, vond hij het. Een verhaal waarin een schrijver met opzet zorgt dat de personages niet allemaal wit, meestal-man, hetero, cis, zonder beperking en monogaam zijn, dat kan niet anders dan een geforceerde geschiedenis worden. Een moeizame en kunstmatige vertelling zal het zijn, een knieval van de kunsten voor de morele chantage van een kleine groep gemarginaliseerde mensen, het resultaat onleesbaar of onkijkbaar voor iedereen, behalve voor de meest vastberaden social justice warrior.

Mijn collega is niet de enige die er zo over denkt. Het is hip om je te verzetten tegen de ‘censuur van de gekwetste minderheid’, om filosoof Sebastien Valkenberg te citeren. Zelfs feministisch ex-boegbeeld Fay Weldon deed in een Volkskrant-interview een duit in dat zakje. In een gesprek over trans mensen vertelde ze dat ze de aandacht voor mensen die ‘zeggen dat ze zielig zijn’ om ‘aandacht en begrip’ te krijgen, ziet als een vorm van ‘pure tirannie’. ‘Onze samenleving doet denken aan de oude Sovjet-Unie’, zei ze. ‘Voor een dwarse opinie word je misschien niet naar de goelag gestuurd, maar wel wordt je elke mogelijkheid ontnomen om nog ergens je mening te geven.’ (Als antwoord daarop schreef ze een buitengewoon transfoob boek, dat gewoon wereldwijd werd uitgegeven.)

Weldon stinkt in een valse tegenstelling: die tussen de vrijheid om te zeggen wat je wilt aan de ene kant, en politiek correctheid aan de andere kant. Maar de twee zijn niet elkaars antithese. Meer aandacht voor inclusiviteit en representatie zorgt er niet voor dat een schrijver niets meer mag zeggen, maar juist dat die meer kan vertellen.

Zo las ik afgelopen december de Broken Earth-trilogie (vertaald als De gebroken aarde) van N.K. Jemisin. De hoofdpersoon is, net als de schrijfster, een vrouw van kleur; de andere vertellers zijn dat eveneens, of zijn genderneutraal. Veel karakters blijken trans, bi, homo, lesbisch of polyamoreus te zijn, of een beperking te hebben. Vaak zijn ze dat terloops, bijna achteloos; gender, beperkingen en seksualiteit zijn geen redenen om tot het in de literatuur zo vaak aanwezige cliché van de ‘innerlijke strijd met het anders-zijn’ te vervallen; er is geen belegen identiteitsworsteling als Leitmotiv. In plaats daarvan krijgt de lezer een weergaloos, intens, gelaagd, maatschappijkritisch en tegelijkertijd bloedstollend verhaal voorgeschoteld over het einde van de wereld.

In de jaren zeventig schreven twee wetenschappers: ‘Representatie in de fictiewereld betekent dat je sociaal bestaat; afwezigheid betekent symbolische vernietiging.’ Het is geen tirannie om te willen bestaan. Het is niet geforceerd om een wereld te scheppen waarin iedereen zich kan herkennen. Inclusiviteit is geen keurslijf. Het is rijkdom.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De Wet van Godwin luidt: ‘Naarmate een online discussie langer duurt, stijgt de kans dat er een vergelijking wordt gemaakt met nazi’s of Hitler naar 1.’ Gesprekken over #MeToo hebben, in mijn ervaring, een wetmatigheid die hier op lijkt. Als zo’n gedachtewisseling maar voldoende tijd wordt gegund, is de kans bijna 1 dat iemand zegt: ‘Ik vind het heel goed dat het gebeurt, maar moet het nou zó?’ Vaak gevolgd door een voorbeeld van een man die volgens de vraagsteller weliswaar niet van alle smetten vrij is, maar ook niet zo boosaardig dat hij het verdient om geofferd te worden op het online altaar van toegesnelde feministische wraakgodinnen.

Het aardige is dat dit, in tegenstelling tot het gros van de nazivergelijkingen, een interessante opmerking is. Er spreekt een bepaalde psychologische wrijving uit, een innerlijke worsteling met conflicterende waarden. Het is een disharmonie die ik herken.

Aan de ene kant geloof ik hartstochtelijk in tweede kansen. Ik ben stellig van mening dat mensen de mist in mogen gaan. Maar weinig mensen zouden een goed leven hebben als dat leven permanent in het teken moest staan van de grootste fout die ze ooit maakten. Publieke vernedering vervult me met afschuw.

Aan de andere kant juich ik de sociale en politieke veranderingen die uit #MeToo zijn voortgekomen keihard toe. Eeuwenlang is de prijs van misbruik door mannen met macht betaald door de slachtoffers, en nu worden op grote schaal daders ter verantwoording geroepen. Ik vind het hartverwarmend om te zien dat deze slachtoffers hierbij steun krijgen van met name veel feministische vrouwen, die een cultuur willen scheppen waarin het normaal wordt om slachtoffers van verkrachting en aanranding te geloven, ook als waarheid en schuld niet objectief zijn vast te stellen.

Dit alles is veel meer dan een ‘noodzakelijke correctie op mannelijk gedrag’, zoals Ian Buruma het onlangs noemde. Het is een revolutionaire machtsverschuiving, en een cruciale stap op de weg naar een rechtvaardiger en gelijkwaardiger wereld.

Ik moet bekennen dat ik er vrij goed mee kan leven dat deze waarden soms met elkaar botsen. De menselijk geest is immers altijd wel ergens in tegenspraak met zichzelf. En consequent zijn is sowieso een overschatte eigenschap; het leidt tot een zeker gebrek aan flexibiliteit en nuance in het denken.

Maar de afgelopen weken bekruipt me het gevoel dat het niet langer mogelijk is om stilletjes zowel tegen publieke vernedering als voorstander van #MeToo te zijn. Dat komt wellicht doordat het eerste steeds wordt neergezet als onherroepelijk gevolg van het laatste. Neem de kwestie Ian Buruma. Hij voelde zich genoodzaakt op te stappen als hoofdredacteur van de New York Review of Books nadat hij in dat tijdschrift een onvoldoende boetvaardig essay van een van misbruik beschuldigde ex-radiopresentator publiceerde. ‘#MeToo blijkt ook indirect carrières te kunnen knakken’, oordeelde het NRC. Zelf zei Buruma in Vrij Nederland: ‘Nu sta ik zelf aan de schandpaal.’ En: ‘Ik ben nu zelf ook veroordeeld door Twitter, zonder vorm van proces.’

Het zijn woorden die echoën wat daders zeggen wanneer ze zichzelf verdedigen: #MeToo verwoest levens. #MeToo is iets dat hen is aangedaan. Misschien kon hun gedrag niet helemaal door de beugel, maar de feministische volkswoede heeft hen zo hevig gedupeerd, dat zij nu de echte slachtoffers zijn.

Maar is dat wel zo? NRC-columnist Rosanne Hertzberger wees erop dat tweede kansen voor daders ruimschoots voorhanden zijn. De ongewenst-masturberende komiek Louis CK treedt weer op, die ex-radiopresentator stond wel met zijn verhaal in een superprestigieus blad, en Amerika’s bekendste pussygrabber werd gewoon president. Er bestaat, naast een cultuur waarin slachtoffers geloofd en gesteund worden, ook nog steeds een cultuur waarin mannen wegkomen met seksueel geweld, zij het niet meer ongeschonden.

Het doel van #MeToo is niet publieke vernedering, maar het platbranden van die cultuur. Bij mijn weten verlangt niemand dat daders levenslang werkloze paria’s blijven. Ik gun elk mens na oprecht berouw een nieuw begin. Maar zolang daders het afleggen van rekenschap voor hun wangedrag zoveel erger blijven vinden dan hun misbruik, zie ik even niet hoe. Dus schuurt het, en wringt het, en worstelen we.

En misschien is dat ook niet zo erg. Misschien is het juist goed dat we ons soms ongemakkelijk voelen bij #MeToo. Revoluties zijn niet bedoeld om behaaglijk te zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vorig jaar maakte ik me hier [in de Rode Hoed, tijdens de vorige columnistenmarathon] zorgen over wat Trump zou doen met de nucleaire codes. Toch wilde ik hoopvol blijven, en tijdens de borrel beloofde ik Bas van der Schot dat als Trump nergens een atoombom op zou gooien, mijn column nu weer gewoon over seks zou gaan.

Het scheelde minder dan ik comfortabel vind, maar toch: bij deze.

Het lijkt ondertussen modieus om te zeggen dat je #metoo beu bent, maar dat ben ik beslist niet. Wel heb ik die twee woorden inmiddels zo vaak gehoord dat ze me soms vreemd voorkomen, alsof hun betekenis vervormt, zoals wanneer je heel vaak ‘jurk’ – jurk, jurk, jurk, jurk, jurk, jurk – zegt.

Dat bracht me tot een wens. Misschien kan #metoo in het nieuwe jaar iets anders gaan betekenen. Misschien kan het zelfs voor het tegenovergestelde komen te staan: voor enthousiaste wederzijdse instemming.

Sommige mensen – ik kijk heus niet naar Max Pam – vrezen dat seks dan niet meer spontaan kan zijn. Dat er voor elke erotische handeling eerst een vinkje moet worden gezet op een contract, om misverstanden te voorkomen.

Dat is een weinig fantasierijke invulling van enthousiaste instemming. Ik doe graag een ander voorstel: meer opwindende praat vooraf. Vertel je lief precies wat je allemaal van plan bent, tot jullie ogen glazen en jullie sneller ademen.

‘Wil je dat met me doen?’

‘Heel graag, nu onmiddellijk, op de keukentafel.’

‘Me too.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.